De geluidskwaliteit van de microfoon kalibreren (opschonen)
Hier leest u hoe u de geluidskwaliteit van de microfoonaudio kunt aanpassen om uw stem verstaanbaar te maken en duidelijk te laten klinken.
Deze functie helpt u bijvoorbeeld om omgevingsgeluid te onderdrukken of om de verschillen in volume tussen microfoons te normaliseren.
- Klik in het menuscherm op het tabblad “MIC CLEANUP” en stel de parameters in de respectieve menu's in.
Menu | Waarde | Uitleg | |
---|---|---|---|
LOW CUT | Dit sluit onnodige low-bandaudio uit. | ||
Off, On | Schakelt de low cut in en uit. | ||
Flat–500Hz | Stelt het frequentiepunt in vanaf waar de uitvoer wordt afgesneden. De frequenties onder het door u ingestelde frequentiepunt worden afgekapt. | ||
NOISE SUPPRESSOR | Dit onderdrukt geluiden die door de microfoon uit de omgeving worden opgepikt. | ||
Off, On | Schakelt de ruisonderdrukker (noise suppressor) in en uit. | ||
TYPE | Stelt het type ruisonderdrukker in. | ||
GATE | Onderdrukt geluiden die een lager volume hebben dan de drempelwaarde. Dit helpt bij het verwijderen van witte ruis en andere soortgelijke geluiden tijdens stilte. | ||
ADAPTIVE | Analyseert het omgevingsgeluid om onnodig omgevingsgeluid te onderdrukken. | ||
LEVEL | -96–0dB Wanneer GATE wordt gebruikt | Specificeert het niveau dat wordt gebruikt als de drempel voor het onderdrukken van audio. | |
0–9 Wanneer ADAPTIVE wordt gebruikt | Stelt het niveau in voor het onderdrukken van ruis. Grotere waarden onderdrukken meer ruis.
| ||
ATTACK | 0–100ms | Stelt in hoe lang het duurt voordat de ruisonderdrukker wordt toegepast.
| |
RELEASE | 50–5000ms | Stelt in hoe lang het duurt voordat het effect van de ruisonderdrukker wordt toegepast.
| |
DE-ESSER | Vermindert sissende ruis (de geluiden die u hoort bij het uitspreken van “s”-woorden en andere sissende geluiden). | ||
Off, On | Hiermee schakelt u de de-esser in/uit. | ||
1–10 | Past de intensiteit van het de-essereffect aan. | ||
COMPRESSOR | Maakt harde geluiden zachter. Dit verkleint het verschil tussen de hardere en zachtere geluiden, waardoor de audio beter beluisterbaar wordt. | ||
Off, On | Schakelt de compressor in en uit. | ||
THRESHOLD | -48–0dB | Specificeert het niveau dat wordt gebruikt als de drempelwaarde waarop de compressor wordt toegepast. Vermindert het niveau van geluiden die het niveau overschrijden dat u hier opgeeft. | |
RATIO | 1.00:1– Inf:1 | Stelt de verhouding in waarmee het geluidsniveau wordt verlaagd wanneer het de drempelwaarde overschrijdt. Als u bijvoorbeeld “RATIO” instelt op “2.00:1”, worden audioniveaus die de drempel overschrijden met 1/2 verminderd. | |
ATTACK | 0–100ms | Stelt in hoe lang het duurt voordat de compressor wordt toegepast.
| |
RELEASE | 50–5000ms | Stelt in hoe lang het duurt voordat de compressor wordt geannuleerd.
| |
POST GAIN | +0–+30dB | Regelt het uiteindelijke uitvoervolumeniveau nadat de compressor is toegepast. | |
EQ | Dit is een 10-bands-equalizer waarmee u het volume per frequentieband kunt regelen. | ||
Off, On | Hiermee schakelt u de equalizer in/uit. | ||
DETAIL | Off, On | Als dit aan staat, kunt u de middenfrequentie en de Q (de frequentiebandbreedte) instellen. | |
Gain (verticale schuifregelaars) | -12–+12 | Stelt de hoeveelheid boost/cut in voor elke frequentieband. | |
Frequentie | Band 1 | 20–400Hz | Specificeert de boost/cut-middenfrequentie voor elke frequentieband.
|
Banden 2–4 | 20–470Hz | ||
Banden 5–7 | 315Hz–3.3kHz | ||
Banden 8, 9 | 3.0–20.0kHz | ||
Band 10 | 800Hz–20.0kHz | ||
Q | 0.3–16.0 | Past de bandbreedte aan die wordt gebruikt voor het versterken of dempen van elke frequentieband.
|